
grijze baard, hier en daar wat tanden, doffe blik,
ooit een knappe jongen, wordt wel gezegd.
“N’euro, meneer”, hoor ik ‘m vragen.
Zijn ogen kijken langs me weg – hij schiet de volgende aan.
Ik loop vederlicht langs rood bakstenen herenhuizen.
Ooit zat hier een spaarbank, toen een kresj,
nu kun je er eten, tussen de yups en ander gearriveerd volk.
Ik ga verder, via talloze kleine winkels tot aan een concertgebouw.
Voor mij verdringen auto’s zich op een splinternieuwe tweebaansweg,
daar was blijkbaar wel geld genoeg voor!
En daarachter de stilte, gelijk een klooster van 50 jaar geleden.
Het park opent aan mijn voeten – geen kind te zien.
Groenperken rollen zich af, gescheiden door stenen verhoginkjes,
net een taart die keurig is gesneden voor de verjaardagsgasten.
Ik loop hoger en hoger de grasvelden op, onder statige bomen.
Afwisselend groene en bruine bladerbossen staan in slagorde,
alsof ze het zo hebben afgesproken.
Het zijn reuzen die op me neerkijken.
Een kille bries zet op, en doet me rechtsomkeer maken,
uit de schaduw, de zonnegloed in.
De weg terug zoekend naar vanwaar ik kwam.
Gedesoriënteerd probeer ik het me te herinneren.
Ik zie anderen dwalen, blijkbaar ook de weg kwijt,
hulp kan ik er niet van verwachten.
Ik loop gelaten langs een immens groot hek, dat pas geschilderd lijkt.
Zijn lange spijlen lokken mijn handen die het bewerken als een carillon.
Het carillon zingt me eenzaam toe.
Ik geniet van deze privé uitvoering.
Ik geniet, en zie al die andere eenzame zielen schuifelend voorbij komen.
Zij lijken hun einddoel ook bereikt te hebben.
Het podium openbaart zich, verscholen achter een rommelige deur.
We komen thuis…..
Frits van Vugt 18/2/2011