lichtopdestad
  • Home
  • Levend water
  • Blauwe Tuinen
  • Verhalen van de stad
  • Stads Blog
  • Steden
  • Contact(en)

Europa in 2030

4/13/2012

0 Reacties

 
Europa in 2030 Dat is over 18 jaar . . . de tijd die een mens nodig heeft om een beetje volwassen te worden. Voor mij is Europa al veel ouder, zoals de mensheid veel ouder is dan één mens. Het jonge Europa is het Europa waarin we voor het eerst sinds lang weer vrij verkeer van mensen en goederen hebben en ook financieel samenwerken. Eén munt en een gezamenlijke begroting. Eén huishouding en gezamenlijke speerpunten voor ontwikkeling van regio’s. Waar budgetten voor gereserveerd zijn waar we allemaal aan bijdragen. Tot zover lijkt het eenvoudig, maar de werkelijkheid is complexer.

We glimlachen nu om de vereenvoudigde droombeelden uit de tijd van het nog kinderlijke Europa in 2012. We konden toen eenvoudigweg niet goed zien wat de vraagstukken per regio waren, door de versnipperde kijk die we er op hadden. Haast niemand had zicht op het geheel. We sloegen toen in onze jeugdig enthousiasme liever de analyse over en kwamen direct met oplossingen aan. Wie hard riep had de meeste kans gehoord te worden: ‘innovatie’, ‘keuzes maken’, ‘speerpunten’, ‘marktwerking’, ‘aanbestedingen tegen de goedkoopste prijs’, ‘sneeuwruimers uit Zweden ruimen de wegen in Finland’, ‘bestraffing van samenwerking’, ‘indekken voor verantwoordelijkheid’, ‘topinkomens voor managers’. . . het Angelsaksisch model.

In 2030 is de complexe werkelijkheid ons vertrekpunt. De analyse daarvan vraagt regelmatig onze aandacht. Bijgestaan door een divers en wisselend team van ervaringsdeskundigen uit verschillende gebieden in Europa. Dit is een van de sterke troeven van Europa. Samen kijkend zien we het geheel. Wat is er eigenlijk aan de hand? Is bijvoorbeeld hoge werkloosheid, armoede, criminaliteit, uitstoting van minderheidsgroepen. Of is er overmatig veel vervuiling, extreem dure grondprijzen en leegstand. En waardoor komt dat? Wat zijn aan de andere kant de potenties van een gebied? Welke kansen zijn nog onderbenut? En wat zijn onze uitgangspunten?

In het stedelijk gebied zijn combinaties van werken en wonen. De huizen en wijken zijn daar op ingericht en er is veel variatie en ruimte voor zinvolle ontmoetingen op loopafstand of nabij openbaar vervoer. De stad is op veel plaatsen en afwisselend groen met ruimte voor ruige natuur en vrije waterlopen. Stadslandbouw verzorgd in samenwerking met de omringende streek een deel van de voedselvoorziening. Het lawaai en stof van productie en transport is het veel stiller en schoner geworden dan vroeger en het is niet meer overal aanwezig. Rondom het wonen is er meer levendigheid en tegelijkertijd meer rust. Ouder worden we in kleinere gevarieerde gemeenschappen. We mogen gewoon oud worden, wijs en gerimpeld en met verhalen. We hoeven niet meer eeuwig jong te zijn en uit schaamte weg te kruipen als dat niet meer lukt. Ontwikkeling heeft onze aandacht en levert de nodige dynamiek en experiment. Maar dan samen, van onderop, de daad bij het woord voegend, betrokken bij de nodige inspanningen, betrokken bij de resultaten. Dichtbij en betrokken, coöperatief . . . het Rijnlands model.

Terugkijkend glimlachen we over de weg die we afgelegd hebben en zien onze kinderen lachen, rennen, vallen, huilen en weer opstaan. We troosten hen door te vertellen hoe het vroeger was en zij lachen om onze gekke verhalen.

Lucy Bathgate, Tilburg 12 april 2012

0 Reacties

Scheppen

12/29/2010

0 Reacties

 
Foto
Mensen lopen over de stoep en gaan ingepakt in jassen ergens heen waar het warm is. Ze gaan een binnenhof in. Even blijf ik staan. Na het eerste hof zie ik een doorgang naar een volgende. Later hoor ik dat er wel zeven hoven achter elkaar kunnen zijn. De eerste hof is ruim en netjes. Alles op orde en de muren wit gestukadoord. Haast ongemerkt mankeert er steeds meer als je dieper gaat. Ik ben in Berlijn. West Berlijn.

Haastig nu, want het wordt al bijna donker, lopen mannen met houten kisten op hun rug de hoven in, volgestapeld met briketten bruinkool. Er is geen gas zoals bij ons en het enige alternatief is dure elektriciteit. Je ruikt de bruinkool van de keukenkachels en het eten dat wordt klaargemaakt. Nu ben ik er bijna.

Binnen staat Albrecht mij wat onwennig op te wachten. De laatste keer dat we elkaar zagen was het prachtig zomerweer en stonden we bezweet en breed lachend ons werk te bewonderen. Een paar maanden hadden we samen doorgebracht. Dag en nacht bleven we op één plek, net buiten Aken. Waar we het huis van Andreas en Maria verbouwden. Zomeravonden onder het dak waar we overdag aan werkten en ’s nachts onder sliepen. De onderste rijen pannen hadden we die dag weggehaald. Vanaf de zoldervloer zag je rondom de nachtelijke sterrenhemel in volle weidsheid.

Nu kom ik je opzoeken. Hier in Berlijn. Waar je architectuur studeert ‘an der Uni’. Maar na twee dagen is het duidelijk, we passen niet bij elkaar. Je ergert je zelfs aan mij. Hoe ik brood snij bijvoorbeeld. Ik laat me er niet door van de wijs brengen. Ferm maak ik je duidelijk dat ik echt nog de hele week blijf. En ook jij berust je in je lot.

De volgende dag ga ik met je mee naar de universiteit. Ik wil alles zien in deze stad. We gaan met de ‘U-Bahn’. Gedwee en overvol laten de mensen zich heen en weer schudden, terwijl onder hen de stad voorbijschuift. Als we weer buiten zijn zegt Albrecht: ‘Je moet de mensen niet zo aankijken, dat zijn we hier niet gewend’. En ik vertel wat ik zie in hun ogen en wat ik ook zelf merk in deze stad. Er is haast geen mogelijkheid om nog tot jezelf te komen, er is een voortdurend bewegen, langs elkaar heen schuiven. Het gaat maar door. De hele dag. Het duurt bij mij ongeveer drie uur voor ik weer tot rust ben gekomen ’s avonds. ‘Er zijn veel mensen hier die nooit meer tot zichzelf komen. Veel mensen hebben de moed opgegeven.’

De rest van de dag volg ik de lessen architectuur. Het gaat eigenlijk alleen over geld, valt me op. De studenten spreken voor de volgende dag een actie af. Er is meer natuur nodig aan deze universiteit, vinden zij. Wilde planten op het braakliggende hart van Berlijn zijn het doelwit van deze actie. ‘Hoe willen jullie die uitgraven?’ vraag ik. ‘Wie heeft een schop?’ Niemand. De actie lijkt te stranden. Ik beloof er een mee te nemen.

Het valt niet mee, maar het is me toch gelukt om een schop te lenen van vrienden van vrienden van Albrecht. Hij zorgt er wel voor dat we ditmaal niet samen reizen in de ‘U-Bahn’. De studenten die bakken zouden meenemen hebben dat waarschijnlijk vanuit eenzelfde schaamte niet gedaan. Uiteindelijk zijn er twee of drie miezerige sinaasappelkratjes vol aarde, mos en dorre planten in de hal van de universiteit terecht gekomen. Ik kan hier verder niets leren en vertrek.

Voor de terugreis besluit ik eerst een stuk te lopen. Mijn weg vindend door min of meer in de buurt van de ‘U-Bahn’ te blijven. Het is koud en ik heb ook honger. Ik kom langs een Indiaas restaurant. Mijn lievelingseten. Maar door het raam zie ik iets dat meer op een povere snackbar lijkt. Mijn honger drijft me toch naar binnen. De schop zet ik voorzichtig in de hoek tegen de spiegelwand. Alle ogen kijken naar mij. Hier gelden zeker andere regels dan in de ‘U-Bahn’? Mijn bestelling laat lang op zich wachten en valt ook erg tegen qua smaak en hoeveelheid. Buiten wordt het vandaag vroeger donker dan anders. Er zit sneeuw in de lucht.

‘Wat doe je eigenlijk met die schop?’ vraagt een man. Donkere ogen, getergd gezicht, mager lijf van rook en drank. ‘De sneeuw weer terugscheppen naar de hemel’. Op dat moment vallen traag de eerste zware sneeuwvlokken naar beneden. ‘En als die dan weer opnieuw valt?’ vraagt de man. ‘Dan schep ik alles op een hoop. Maar dat is wel zwaar werk. Help je mee?’ En de man helpt me mee. Steeds verder voor ons uit scheppen we de sneeuw. Tot alle sneeuw van de hele stad op een grote hoop voor ons ligt. ‘Ziezo’ zeg ik. En we slaan tevreden onze handen. ‘Hehe’ zegt de man, ‘daar wordt je moe van’. In zijn versleten gezicht verschijnt een brede grijns. Nog lang zwaait hij me na, terwijl ik met de schep verder trek.

Lucy Bathgate, 28 december 2010


0 Reacties

Vreemdeling

12/1/2010

0 Reacties

 
Foto
Langzaam loop ik van de auto naar de grenspost. In het begin nog aarzelend, dan steeds fermer loop ik langs het zandpad onder de bomen. Het is augustus en de bomen staan vol in blad. Het is aangenaam in de schaduw. Links en rechts een vriendelijk zonovergoten boerenlandschap. Rechtdoor de rood en wit geschilderde grensboom van Wit Rusland. Mijn man en dochter blijven bij de auto.

Achter deze grensboom weet ik een deel van mijn herkomst. Mijn grootmoeder kwam uit Litouwen. Zij vertrok als kind in 1906 uit haar land. Samen met haar vader, moeder, twee zussen en een broer. Het gezin maakte deel uit van een gezelschap van twee joodse families, die per boot naar Schotland reisden.

Het is nu 1989 en ongeveer twee maanden geleden is het IJzeren Gordijn opgeheven. Met mijn man en kind reis ik langs de kust in noord-oostelijke richting. We volgen zonder kaart kleinere wegen, eerst langs de Noordzeekust. Bij Kiel steken we over naar de Oostzee. Duitsland met zijn levendige Hanzesteden en later Polen. Gdansk is zo te zien door dezelfde rondreizende timmerlieden gebouwd Amsterdam.

Terwijl ik naar de grensboom toeloop, komt van de andere kant een grenswachter rustig spiegelbeeldig naar de rood witte boom gelopen. Het duurt even voor we er zijn. We staan daar ieder aan een zijde van de boom. Het idyllische landschap loopt gewoon door, het zandpad met de bomen, de lucht die ons omringt. Er is amper een scheiding. Ik begin – gewoon in het Nederlands – tegen de grenswachter te praten. In een paar zinnen leg ik uit waarom ik daar ben en wat er achter hem is. Litouwen. Hij antwoordt mij – in het Russisch – en ook hij vertelt mij in een paar zinnen hoe het er voor staat. We begrijpen elkaar op een ander dan taalkundig niveau en groeten, waarna ik me omdraai en terugloop.

Terwijl ik weer naar man en kind bij de auto ga, voel ik voor het eerst van mijn leven een verbinding tussen waar ik vandaan kom en waar ik ben. Waar ik vandaan kom heeft me tot nu toe steeds tot vreemdeling gemaakt tussen de mensen die mij omringen.

Zo was het in het Kempische dorp ‘Knegsel’ waar ik woonde tussen mijn tweede en achtste jaar. Ik zat op de kleuterschool. Samen met mijn zusje. De kinderen van de lagere school kwamen elke dag, weken aan een stuk, in een optocht joelend achter ons aan. Ze riepen, jouwden eindeloos een verbastering van onze achternaam: ‘batscheet, batscheet’. En bekogelden mij en mijn zusje met stenen. Mijn moeder ging er een keer er als een razende op af. Met rijlaarzen aan en een rijzweep in haar hand rende ze als een boeman op de troep kinderen af. Maar dat hielp niets. De volgende dag was de optocht er weer.  Dat duurde tot op een goede dag mijn zusje er iets op gevonden had. De stoet naderde ons huis en nog voor dat het gejoel begon, hoorden wij boven ons hoofd een dapper klein stemmetje uit ons slaapkamerraam naar de groep kinderen roepen: ‘batscheet, batscheet’. De verbazing van de troep kinderen was zo groot, dat ze niets meer wisten te roepen.

Weer bij de auto knuffel ik mijn dochter en vertel mijn man dat ik de Nederlandse nationaliteit aan ga vragen zodra we weer thuis zijn. Voor het eerst in mijn leven voel ik me geen vreemdeling meer.

Lucy Bathgate, Tilburg, november 2010


0 Reacties

    Archives

    Februari 2014
    April 2013
    Juni 2012
    April 2012
    November 2011
    Mei 2011
    April 2011
    Maart 2011
    Februari 2011
    December 2010
    Januari 2010
    November 2009
    Januari 2007

    Categories

    Alles
    Cees Van Raak
    De Gedroomde Stad
    Diana Cotteleer
    Dwaalgebied
    Europa
    Fontein
    Frits Van Vugt
    Groene Stad
    Hergebruik Gebouwen
    Herman Coenen
    Identiteit
    Integrale Stad
    Jace Van De Ven
    Leegstand
    Lucy Bathgate
    Marcel Nijenhuis
    Marcen Nijenhuis
    Mensen
    Migratie En Integratie
    Muziek
    Natuur
    Poëzie
    Rinke Brinksma
    Spoorzone
    Tilburg
    Toekomst
    Vers Eten

    RSS-feed

Proudly powered by Weebly